Zit de behoefte aan een bovennatuurlijk houvast en aan een leven na de
dood geprogrammeerd in ons menselijk DNA? Zit god in onze genen?
Waarom geloven mensen? Hoe komt het dat er in alle samenlevingen, bij
alle volkeren, in alle tijden, mythologische en religieuze denkbeelden en
systemen zijn ontstaan, veranderd, verdwenen en opnieuw uitgevonden?
Als atheïst kan ik er niet naast kijken dat heel veel mensen “geloven”: met
name iets aanvaarden als vaststaand zonder enig rationeel, wetenschappelijk
of logisch bewijs. Het geloof in een god behoeft geen bewijs, dat is net
de essentie van “gelovigheid”.
Wat drijft de mensen er toe om mythologische en religieuze wereldbeelden
uit te vinden? Dat de primitieve mens een heleboel vragen en angsten had
in een wereld die hem bedreigend en overweldigend overkwam lijkt me
vanzelfsprekend. De primitieve mens worstelt met vragen over al die dingen
die gebeuren en waarvoor hij een verklaring zoekt Dank zij zijn verbeelding
en zijn toegenomen inzicht en rationaliteit omtrent doelstelling, actie en
gevolg krijgt de evoluerende mens steeds meer en meer vragen. Donder,
bliksem, aardbevingen, overstromingen, bosbranden, leven en dood, er moet
toch een reden, een oorzaak zijn. Het onverklaarbare krijgt een menselijke
verklaring. Dan is er nog de ultieme levensvraag: waar kom ik vandaan en
waar ga ik naartoe? Want het zou toch heel erg zijn dat er na dit leven niets
meer is.
De god van het vuur, van de regen, de zon, de koude, de droogte, het zijn
antwoorden op terechte vragen. En het hiernamaals: de geest, de ziel, het
paradijs, de Elegische velden, de hemel, de hel, het vagevuur, het zijn
oplossingen voor fundamentele vragen. Hoe ontwikkelder de mensen
worden, hoe meer bovennatuurlijke acteurs er te voorschijn komen. De oude
mythologieën barsten van de goden, de halfgoden, de geesten, de zielen van
de overledenen, de engelen, de duivels enz. De Egyptische farao’s hadden
al veel verbeelding, de Grieken deden er met hun godenacteurs nog een
flinke schep bovenop. In India was de eenvoud helemaal zoek. Al die
bovennatuurlijke mythische godsbeelden maken het nogal lastig om te
volgen dus moet de verbeelding aan banden gelegd worden om het geheel
te ordenen. De godsdienst wordt een noodzaak, anders wordt het te gek. De
priester, de sjamaan, de goeroe, de monnik, kortom de professionelen
maken van die onoverzichtelijke magische wereld een praktische godsdienst.
De magie wordt instituut: de religieuze leiders benoemen zichzelf tot de
tussenpersonen tussen de goden en de bevolking. Zij kunnen de
hulpzoekende mensen helpen door te bemiddelen bij de goden: door te
bidden, te offeren, te bezweren, duivels uit te drijven. De liturgie ontstaat, en
de regeltjes, de geboden en de verboden, en de wetten van de liturgische
orde worden de leidraad. Wee de ongelovigen! Verbanning, etnische
zuivering, brandstapels komen er aan. Van legenden en sagen tot een
structurele religie, van mythologie tot godsdienst is maar een kleine stap.
Wij zijn allemaal dragers van de genen van onze voorouders. Het menselijk
brein heeft ook zijn erfelijke eigenschappen. Bij stress komt er adrenaline vrij
zodat we beter kunnen wegrennen bij een vlucht voor het gevaar. Een
erfenis uit het verleden, waar een autobestuurder of een piloot niets aan
heeft, alleen maar de last. De behoefte aan iets bovennatuurlijks is ook
genetisch.
Ons menselijk verstand heeft nog altijd moeite om rationeel om te gaan met
de eindigheid en de gebrekkigheid van ons bestaan. De eindigheid van het
leven onder ogen zien, dat is nogal veelgevraagd van ons menselijk brein.
Leven met het besef van eindigheid en gebrekkigheid is niet gemakkelijk
maar hard. Het is eigenlijk heel normaal dat voor miljarden mensen op deze
planeet aarde dat besef onverteerbaar is en dat zij de geërfde notie van een
god en een eeuwig leven in het hiernamaals behouden. En de knellende en
pijnlijke rechtvaardigheidsvragen omtrent een goed en een slecht mens zijn
meteen ook opgelost: in het hiernamaals worden de goeden beloond en de
slechten gestraft. Daar kunnen we onze overleden geliefden terug zien.
Gelukkig dat er een leven na de dood is. En al die projecties zitten in ons
erfelijk DNA opgeborgen, klaar om opnieuw geactiveerd te worden. Zelf in de
Westerse wereld met een wetenschappelijk wereldbeeld is ons menselijk
brein niet verschillend van de verre voorouders uit de tijd van de Farao’s, de
Indianen of de Grieken.
Gelukkig leven we in een seculiere maatschappij met vrijheid van geloof en
godsdienst. Maar ook de vrijheid om niet te geloven in een god is een recht.
En dat gelovigen onder mekaar argumenteren “mijn god is veel beter dan de
uwen” behoort tot de vrijheid van meningsuitdrukking. Zolang ze maar niet
hun wereldbeeld opdringen aan mensen die van zichzelf denken dat ze
atheïst zijn. Net zoals er kleurenblindheid bestaat waardoor iemand
bepaalde kleuren niet kan waarnemen, of toondoofheid waardoor iemand
niet in staat is om muziek te kunnen herkennen of waarderen, zo bestaat er
conceptblindheid voor fundamentele levensvragen omtrent de eindigheid van
ons leven. Ongelovigen hebben een genetische afwijking.
Roland De Pauw